\(\)In een school met 540 leerlingen zijn \(\frac{2}{6}\) van de leerlingen jongens. Hiervan zijn er \(\frac{7}{10}\) die met de fiets naar school komen. Hoeveel jongens die met de fiets naar school komen zijn er?\(\)
\(\frac{2}{6}\times\frac{7}{10}\times 540=126\text{ jongens die met de fiets naar school komen}\)