Reken uit
- \(\)In een bedrijf met 315 werknemers zijn \(\frac{4}{7}\) van de werknemers mannen. Hiervan zijn er \(\frac{1}{5}\) die minstens 2 kinderen hebben. Hoeveel mannen die minstens 2 kinderen hebben zijn er?\(\)
- \(\)In een school met 54 leerlingen zijn \(\frac{2}{3}\) van de leerlingen jongens. Hiervan zijn er \(\frac{5}{6}\) die met de fiets naar school komen. Hoeveel jongens die met de fiets naar school komen zijn er?\(\)
- \(\)In een doos met 280 prullen zijn \(\frac{6}{8}\) van de prullen polsbandjes. Hiervan zijn er \(\frac{4}{7}\) die fluoriscerend zijn. Hoeveel polsbandjes die fluoriscerend zijn zijn er?\(\)
- \(\)In een school met 320 leerlingen zijn \(\frac{2}{8}\) van de leerlingen meisjes. Hiervan zijn er \(\frac{3}{10}\) die eten van thuis meenemen. Hoeveel meisjes die eten van thuis meenemen zijn er?\(\)
- \(\)In een doos met 432 stukken snoepgoed zijn \(\frac{3}{6}\) van de stukken snoepgoed gele snoepjes. Hiervan zijn er \(\frac{7}{9}\) die een vierkante vorm hebben. Hoeveel gele snoepjes die een vierkante vorm hebben zijn er?\(\)
- \(\)In een bedrijf met 320 werknemers zijn \(\frac{9}{10}\) van de werknemers mannen. Hiervan zijn er \(\frac{7}{8}\) die minstens 3 talen spreken. Hoeveel mannen die minstens 3 talen spreken zijn er?\(\)
- \(\)In een school met 500 leerlingen zijn \(\frac{4}{5}\) van de leerlingen meisjes. Hiervan zijn er \(\frac{8}{10}\) die eten van thuis meenemen. Hoeveel meisjes die eten van thuis meenemen zijn er?\(\)
- \(\)In een vrachtwagen met 270 dozen zijn \(\frac{2}{10}\) van de dozen kartonnen doosjes. Hiervan zijn er \(\frac{2}{3}\) die gedeukt zijn. Hoeveel kartonnen doosjes die gedeukt zijn zijn er?\(\)
- \(\)In een school met 294 leerlingen zijn \(\frac{6}{7}\) van de leerlingen meisjes. Hiervan zijn er \(\frac{3}{6}\) die met de fiets naar school komen. Hoeveel meisjes die met de fiets naar school komen zijn er?\(\)
- \(\)In een school met 432 leerlingen zijn \(\frac{4}{9}\) van de leerlingen jongens. Hiervan zijn er \(\frac{5}{8}\) die met de fiets naar school komen. Hoeveel jongens die met de fiets naar school komen zijn er?\(\)
- \(\)In een doos met 54 stukken snoepgoed zijn \(\frac{4}{6}\) van de stukken snoepgoed koekjes. Hiervan zijn er \(\frac{2}{3}\) die een ronde vorm hebben. Hoeveel koekjes die een ronde vorm hebben zijn er?\(\)
- \(\)In een bedrijf met 240 werknemers zijn \(\frac{2}{3}\) van de werknemers vrouwen. Hiervan zijn er \(\frac{1}{10}\) die minstens 3 talen spreken. Hoeveel vrouwen die minstens 3 talen spreken zijn er?\(\)
Reken uit
Verbetersleutel
- \(\frac{4}{7}\times\frac{1}{5}\times 315=36\text{ mannen die minstens 2 kinderen hebben}\)
- \(\frac{2}{3}\times\frac{5}{6}\times 54=30\text{ jongens die met de fiets naar school komen}\)
- \(\frac{6}{8}\times\frac{4}{7}\times 280=120\text{ polsbandjes die fluoriscerend zijn}\)
- \(\frac{2}{8}\times\frac{3}{10}\times 320=24\text{ meisjes die eten van thuis meenemen}\)
- \(\frac{3}{6}\times\frac{7}{9}\times 432=168\text{ gele snoepjes die een vierkante vorm hebben}\)
- \(\frac{9}{10}\times\frac{7}{8}\times 320=252\text{ mannen die minstens 3 talen spreken}\)
- \(\frac{4}{5}\times\frac{8}{10}\times 500=320\text{ meisjes die eten van thuis meenemen}\)
- \(\frac{2}{10}\times\frac{2}{3}\times 270=36\text{ kartonnen doosjes die gedeukt zijn}\)
- \(\frac{6}{7}\times\frac{3}{6}\times 294=126\text{ meisjes die met de fiets naar school komen}\)
- \(\frac{4}{9}\times\frac{5}{8}\times 432=120\text{ jongens die met de fiets naar school komen}\)
- \(\frac{4}{6}\times\frac{2}{3}\times 54=24\text{ koekjes die een ronde vorm hebben}\)
- \(\frac{2}{3}\times\frac{1}{10}\times 240=16\text{ vrouwen die minstens 3 talen spreken}\)