Reken uit
- \(\)In een doos met 420 prullen zijn \(\frac{6}{7}\) van de prullen sleutelhangers. Hiervan zijn er \(\frac{1}{10}\) die lekker ruiken. Hoeveel sleutelhangers die lekker ruiken zijn er?\(\)
- \(\)In een doos met 192 prullen zijn \(\frac{5}{6}\) van de prullen polsbandjes. Hiervan zijn er \(\frac{7}{8}\) die fluoriscerend zijn. Hoeveel polsbandjes die fluoriscerend zijn zijn er?\(\)
- \(\)In een bedrijf met 144 werknemers zijn \(\frac{1}{3}\) van de werknemers mannen. Hiervan zijn er \(\frac{5}{6}\) die minstens 2 kinderen hebben. Hoeveel mannen die minstens 2 kinderen hebben zijn er?\(\)
- \(\)In een doos met 378 stukken snoepgoed zijn \(\frac{1}{7}\) van de stukken snoepgoed koekjes. Hiervan zijn er \(\frac{1}{6}\) die een vierkante vorm hebben. Hoeveel koekjes die een vierkante vorm hebben zijn er?\(\)
- \(\)In een doos met 168 prullen zijn \(\frac{2}{3}\) van de prullen sleutelhangers. Hiervan zijn er \(\frac{6}{8}\) die fluoriscerend zijn. Hoeveel sleutelhangers die fluoriscerend zijn zijn er?\(\)
- \(\)In een school met 189 leerlingen zijn \(\frac{6}{7}\) van de leerlingen meisjes. Hiervan zijn er \(\frac{1}{3}\) die eten van thuis meenemen. Hoeveel meisjes die eten van thuis meenemen zijn er?\(\)
- \(\)In een bedrijf met 500 werknemers zijn \(\frac{4}{5}\) van de werknemers mannen. Hiervan zijn er \(\frac{4}{10}\) die minstens 3 talen spreken. Hoeveel mannen die minstens 3 talen spreken zijn er?\(\)
- \(\)In een doos met 324 stukken snoepgoed zijn \(\frac{2}{9}\) van de stukken snoepgoed gele snoepjes. Hiervan zijn er \(\frac{4}{6}\) die een ronde vorm hebben. Hoeveel gele snoepjes die een ronde vorm hebben zijn er?\(\)
- \(\)In een school met 560 leerlingen zijn \(\frac{6}{10}\) van de leerlingen meisjes. Hiervan zijn er \(\frac{1}{8}\) die eten van thuis meenemen. Hoeveel meisjes die eten van thuis meenemen zijn er?\(\)
- \(\)In een bedrijf met 360 werknemers zijn \(\frac{7}{10}\) van de werknemers vrouwen. Hiervan zijn er \(\frac{3}{6}\) die minstens 2 kinderen hebben. Hoeveel vrouwen die minstens 2 kinderen hebben zijn er?\(\)
- \(\)In een school met 300 leerlingen zijn \(\frac{4}{6}\) van de leerlingen meisjes. Hiervan zijn er \(\frac{7}{10}\) die eten van thuis meenemen. Hoeveel meisjes die eten van thuis meenemen zijn er?\(\)
- \(\)In een doos met 72 stukken snoepgoed zijn \(\frac{1}{8}\) van de stukken snoepgoed gele snoepjes. Hiervan zijn er \(\frac{1}{3}\) die een ronde vorm hebben. Hoeveel gele snoepjes die een ronde vorm hebben zijn er?\(\)
Reken uit
Verbetersleutel
- \(\frac{6}{7}\times\frac{1}{10}\times 420=36\text{ sleutelhangers die lekker ruiken}\)
- \(\frac{5}{6}\times\frac{7}{8}\times 192=140\text{ polsbandjes die fluoriscerend zijn}\)
- \(\frac{1}{3}\times\frac{5}{6}\times 144=40\text{ mannen die minstens 2 kinderen hebben}\)
- \(\frac{1}{7}\times\frac{1}{6}\times 378=9\text{ koekjes die een vierkante vorm hebben}\)
- \(\frac{2}{3}\times\frac{6}{8}\times 168=84\text{ sleutelhangers die fluoriscerend zijn}\)
- \(\frac{6}{7}\times\frac{1}{3}\times 189=54\text{ meisjes die eten van thuis meenemen}\)
- \(\frac{4}{5}\times\frac{4}{10}\times 500=160\text{ mannen die minstens 3 talen spreken}\)
- \(\frac{2}{9}\times\frac{4}{6}\times 324=48\text{ gele snoepjes die een ronde vorm hebben}\)
- \(\frac{6}{10}\times\frac{1}{8}\times 560=42\text{ meisjes die eten van thuis meenemen}\)
- \(\frac{7}{10}\times\frac{3}{6}\times 360=126\text{ vrouwen die minstens 2 kinderen hebben}\)
- \(\frac{4}{6}\times\frac{7}{10}\times 300=140\text{ meisjes die eten van thuis meenemen}\)
- \(\frac{1}{8}\times\frac{1}{3}\times 72=3\text{ gele snoepjes die een ronde vorm hebben}\)