Reken uit
- \(\)In een school met 210 leerlingen zijn \(\frac{2}{7}\) van de leerlingen jongens. Hiervan zijn er \(\frac{2}{3}\) die met de fiets naar school komen. Hoeveel jongens die met de fiets naar school komen zijn er?\(\)
- \(\)In een doos met 84 prullen zijn \(\frac{2}{3}\) van de prullen sleutelhangers. Hiervan zijn er \(\frac{2}{4}\) die lekker ruiken. Hoeveel sleutelhangers die lekker ruiken zijn er?\(\)
- \(\)In een school met 150 leerlingen zijn \(\frac{1}{5}\) van de leerlingen meisjes. Hiervan zijn er \(\frac{2}{3}\) die eten van thuis meenemen. Hoeveel meisjes die eten van thuis meenemen zijn er?\(\)
- \(\)In een school met 126 leerlingen zijn \(\frac{5}{6}\) van de leerlingen meisjes. Hiervan zijn er \(\frac{3}{7}\) die eten van thuis meenemen. Hoeveel meisjes die eten van thuis meenemen zijn er?\(\)
- \(\)In een bedrijf met 150 werknemers zijn \(\frac{7}{10}\) van de werknemers mannen. Hiervan zijn er \(\frac{1}{3}\) die minstens 3 talen spreken. Hoeveel mannen die minstens 3 talen spreken zijn er?\(\)
- \(\)In een bedrijf met 360 werknemers zijn \(\frac{3}{4}\) van de werknemers vrouwen. Hiervan zijn er \(\frac{7}{10}\) die minstens 2 kinderen hebben. Hoeveel vrouwen die minstens 2 kinderen hebben zijn er?\(\)
- \(\)In een school met 90 leerlingen zijn \(\frac{1}{3}\) van de leerlingen jongens. Hiervan zijn er \(\frac{1}{3}\) die eten van thuis meenemen. Hoeveel jongens die eten van thuis meenemen zijn er?\(\)
- \(\)In een doos met 140 prullen zijn \(\frac{6}{7}\) van de prullen polsbandjes. Hiervan zijn er \(\frac{1}{4}\) die lekker ruiken. Hoeveel polsbandjes die lekker ruiken zijn er?\(\)
- \(\)In een doos met 450 prullen zijn \(\frac{3}{10}\) van de prullen polsbandjes. Hiervan zijn er \(\frac{3}{9}\) die lekker ruiken. Hoeveel polsbandjes die lekker ruiken zijn er?\(\)
- \(\)In een bedrijf met 280 werknemers zijn \(\frac{8}{10}\) van de werknemers mannen. Hiervan zijn er \(\frac{1}{4}\) die minstens 3 talen spreken. Hoeveel mannen die minstens 3 talen spreken zijn er?\(\)
- \(\)In een doos met 360 prullen zijn \(\frac{1}{9}\) van de prullen sleutelhangers. Hiervan zijn er \(\frac{1}{10}\) die lekker ruiken. Hoeveel sleutelhangers die lekker ruiken zijn er?\(\)
- \(\)In een doos met 400 stukken snoepgoed zijn \(\frac{6}{10}\) van de stukken snoepgoed koekjes. Hiervan zijn er \(\frac{1}{8}\) die een vierkante vorm hebben. Hoeveel koekjes die een vierkante vorm hebben zijn er?\(\)
Reken uit
Verbetersleutel
- \(\frac{2}{7}\times\frac{2}{3}\times 210=40\text{ jongens die met de fiets naar school komen}\)
- \(\frac{2}{3}\times\frac{2}{4}\times 84=28\text{ sleutelhangers die lekker ruiken}\)
- \(\frac{1}{5}\times\frac{2}{3}\times 150=20\text{ meisjes die eten van thuis meenemen}\)
- \(\frac{5}{6}\times\frac{3}{7}\times 126=45\text{ meisjes die eten van thuis meenemen}\)
- \(\frac{7}{10}\times\frac{1}{3}\times 150=35\text{ mannen die minstens 3 talen spreken}\)
- \(\frac{3}{4}\times\frac{7}{10}\times 360=189\text{ vrouwen die minstens 2 kinderen hebben}\)
- \(\frac{1}{3}\times\frac{1}{3}\times 90=10\text{ jongens die eten van thuis meenemen}\)
- \(\frac{6}{7}\times\frac{1}{4}\times 140=30\text{ polsbandjes die lekker ruiken}\)
- \(\frac{3}{10}\times\frac{3}{9}\times 450=45\text{ polsbandjes die lekker ruiken}\)
- \(\frac{8}{10}\times\frac{1}{4}\times 280=56\text{ mannen die minstens 3 talen spreken}\)
- \(\frac{1}{9}\times\frac{1}{10}\times 360=4\text{ sleutelhangers die lekker ruiken}\)
- \(\frac{6}{10}\times\frac{1}{8}\times 400=30\text{ koekjes die een vierkante vorm hebben}\)